Op zondag (!) 17 december 1893 wordt door zes rijwielfabrikanten, waaronder Simplex, Fongers en Burgers, en twaalf importeurs, in het Haagsche Koffiehuis in Utrecht de Nederlandsche Vereeniging ‘De Rijwiel-Industrie’ (RI) opgericht. De naam wordt bedacht door de Amsterdamse importeur F.A.L. de Gruyter. Aanleiding is onvrede over de wildgroei van verschillende rijwieltentoonstellingen, veelal georganiseerd door wielerclubs in allerlei plaatsen in het gehele land. De kosten van deelname aan al die evenementen - voor begin 1894 zijn er al drie in voorbereiding, in Amsterdam, Den Haag en Arnhem - rijzen de pan uit, vinden de fabrikanten. H. W. Baijer uit Rotterdam, rond 1880 begonnen als importeur van Britse rijwielen en tien jaar later zelf fabrikant (met als merknaam Aeolus), neemt het initiatief. Hij plaatst een advertentie in het ANWB-orgaan De Kampioen, waarin hij zijn branchegenoten oproept om zelf een rijwieltentoonstelling te organiseren. Het moet een landelijk evenement worden met een frequentie van één keer per jaar. Het motto is: ‘eendracht maakt macht’. Voor de eerste expositie wordt gezocht naar een locatie in Arnhem of in Den Haag; de Fruithal aan het Vredenburg in Utrecht lijkt ook geschikt. De RI-leden spreken verder af, alleen nog maar te adverteren in De Kampioen; hoofdredacteur Frans Netscher staat achter de nieuwe vereniging. De eerste RI-voorzitter is de Arnhemse rijwielimporteur P. J. Stokvis. Terzijde: al in 1892 doet fietsenhandelaar P.J.M. Leeuwenberg uit Delft - later directeur van de eerst Utrechtse en later Amsterdamse fietsenfabriek Simplex - een mislukte poging om een vereniging van Nederlandse rijwielfabrikanten en -handelaren van de grond te krijgen.
In het Paleis voor Volksvlijt wordt een ‘Vélodrôme’ geopend dat ‘gelegenheid biedt tot zaalrijden en het ontvangen van onderricht in het wielrijden’.
De eerste rijwieltentoonstelling vindt plaats in 1895 in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam. Daar volgden tot de Eerste Wereldoorlog elf exposities van fietsen, motorfietsen en auto's.
Eind negentiende eeuw is Johan Leonard Lang importeur van rijwielen, rijwielonderdelen en accessoires in Amsterdam. Hij brengt veel voor de Nederlandse markt nieuwe producten in de handel en heeft behoefte aan publieksbeurzen om die artikelen onder de aandacht te brengen. Op zijn initiatief komen op 31 oktober 1897 dertien RI-leden in Amsterdam bijeen om een nieuw bestuur te kiezen en een tweede tentoonstelling te organiseren. Leonard Lang wordt met veel enthousiasme gekozen tot voorzitter van het nieuwe bestuur. De ‘vader van de RAI’ blijft bijna vijftig jaar lang voorzitter. Na zijn aftreden in 1946 is Leonard Lang tot zijn overlijden in 1952 erevoorzitter.
Omdat het RI-bestuur niet in staat blijkt zelf een tweede tentoonstelling te organiseren, komt er een stemming onder de leden met de vraag, of zij mee willen doen aan een tentoonstelling van het Amsterdams Wielrijders Bondslokaal (AWBL). Hoewel een overtuigende meerderheid tegen stemt, trekken enkele leden zich daar niets van aan; zij doen wel mee aan de AWBL-expositie.
In 1898 krijgt het automobilisme in Nederland een flinke stimulans door de eerste internationale autorace ooit, Parijs-Amsterdam-Parijs. Tijdens de rustdag worden de deelnemende auto’s - en enkele motorfietsen - in het Paleis voor Volksvlijt tentoongesteld. In 1898 wordt ook het eerste kentekenbewijs (‘nummerbewijs’) afgegeven.
In 1899 volgt eindelijk de tweede expositie, opnieuw in het Paleis voor Volksvlijt, dat de Vereeniging voor ƒ 2.500 huurt. In totaal zullen tot de Eerste Wereldoorlog op die locatie elf tentoonstellingen van fietsen, motorfietsen en auto’s, aangevuld met motorboten, worden gehouden. Op de tweede RI zijn voor het eerst automobielen te zien. ANWB-voorzitter Edo Bergsma zegt bij de opening op 16 maart: ‘De automobiel, een nieuwe machine, aan het rijwiel in zoo menig opzicht verwant en toch in zoo menig opzicht daarvan verschillend, begint een zegetocht in ons land.’ Drie Nederlandse automobielfabrikanten zijn vertegenwoordigd: Hinde, Simplex en de Groninger Motorrijtuigen-Expoitatie Mij. Uit het buitenland komen Daimler, Décauville en De Dietrich. Die De Dietrich is een vrachtwagen en wordt, met de aangedreven wielen opgekrikt, regelmatig door importeur Rubens gedemonstreerd, zodat het door een petroleummotor aangedreven voertuig de naam ‘stankfabriek’ krijgt. Weekblad De Kampioen van de ANWB: ‘Met bonkende zuigerstompen, een knerpend geratel van haar transmissieraderen en een van machteloze woede trillende, hijgende, dampende uitstoting van haar kwalijk riekende afvoergassen, verweerde zij zich wanhopig tegen deze tepronkstelling.’ Maar ook: ‘De automobielafdeling werd echter, niettegenstaande deze “stankfabriek”, zeer druk bezocht en met genoegen constateerden wij onder het publiek zeer veel belangstelling voor de fraaie autocars, die de vlugheid van de gazelle en de kracht van de olifant in zich verenigen.’ De tweede tentoonstelling trekt aanzienlijk meer belangstelling dan de eerste. De Kampioen: ‘De automobielafdeling trok zoveel bezoekers, dat men zich in de zaal nu en dan slechts schuifelend kon voortbewegen.’ Er worden 12.000 toegangskaartjes verkocht.
De catalogus van de derde tentoonstelling, gehouden van 9 tot 18 maart 1900 en bezocht door 6.500 mensen, noemt zowel rijwielen als automobielen ‘sportartikelen’. Dat jaar staat de Amsterdamse automobielfabrikant Spyker - die in 1898 de Gouden Koets heeft gebouwd - voor het eerst met een stand op de RAI. Andere Nederlandse merken die daar exposeren zijn Simplex en Gelria. De overige automerken zijn voornamelijk Frans (Darracq, Delahaye, Décauville, Peugeot) daarnaast zijn er Duitse (Benz, Daimler) en Belgische (Pieper, een hybride!) fabrikanten. Rijwielfabrikant Burgers demonstreert een vouwfiets. In 1900 zijn 117 personenauto’s in ons land geregistreerd en er zijn ongeveer 100.000 fietsen in gebruik. Opmerkelijk: ook schrijfmachines, fototoestellen, vuurwapens, schaatsen, voetbalschoenen en grammofoons zijn op de tentoonstelling te zien en in de catalogus wordt geadverteerd met ‘laadstations voor electro-cars’. De RAI telt inmiddels 75 leden en de gemeente Spakenburg is verboden terrein voor auto’s.
Verschillende automobielfabrieken komen, behalve uit rijtuigfabrieken, voort uit rijwielfabrieken en er zijn in die jaren veel raakvlakken tussen de rijwiel- en de automobielindustrie. Op de tentoonstelling van 1900 staan naast fietsen al heel wat auto’s. Het ligt daarom voor de hand de naam 'Rijwiel-Industrie' aan te vullen met de ‘A’ van ‘auto’, zo wordt de 'RI' op 5 januari 1901 'RAI'.
Van 1902 tot en met 1908 wordt jaarlijks in het Paleis voor Volksvlijt geëxposeerd, afwisselend met en zonder rijwielen, maar met een opvallende toename van het aantal motorfietsen. De tentoonstelling van 1902, die voor het eerst de gehele tentoonstellingsoppervlakte van 1.253 m² in beslag neemt, wordt geopend door de voorzitter van de Nederlandsche Automobiel Club. Deze jonkheer J.L. Nahuys noemt de auto ‘een uitvinding ten algemeenen nutte’. Intussen verschijnen in De Kampioen enkele ingezonden brieven over ‘het pro en contra van fietsende dienstmeisjes’. Want ‘waar moet het heen als men haar toestaat, evenals mevrouw of de dochter des huizes, te gaan wielrijden?’